Nationaal Reglement van Veldwedstrijden voor Spaniëls (FCI-groep VIII) jacht
VdA : 15/04/2022
KR : 17/11/2022
Koninklijke Kynologische Unie Sint Hubertus
Nationaal Reglement van Veldwedstrijden voor Spaniëls (FCI-groep VIII) jacht
Categorie:
1.Nationaal kampioenschap veldwedstrijd met CACT
2.Voorjaarsveldwedstrijden met CACT
3.Amateurveldwedstrijden met CACT
1: Nationaal reglement van veldwedstrijden voor spaniëls met toekenning van CACT
Art 1: deze proeven hebben tot doel om de honden te selecteren die als fokdier kunnen worden bestempeld door hun kwaliteiten van neus, stijl, uithouding, doorzettingsvermogen en die door hun vatbaarheid om een doorgedreven training te ondergaan, geschikt zijn om voor de komende generaties andere grote trialers en vooral talrijke jachthonden van uitzonderlijke kwaliteit voort te brengen.
Art 2: Deze proeven worden gekenmerkt door het feit dat ze enkel gedurende het jachtseizoen kunnen worden ingericht op natuurlijk wild dat geschoten wordt gedurende de loop van elke hond tijdens de proef. Geen enkele veldwedstrijd, zowel in het voorjaar als in het najaar, zal mogen gelopen worden onder wild dat niet natuurlijk is. Onder natuurlijk wild wordt verstaan wild dat in de natuur geboren is of dat werd uitgezet volgens de geldende jachtwetgeving.
ORGANISATIE
Art 3: Enkel honden die ingeschreven zijn in een stamboek dat erkend wordt door het FCI mogen aan deze proeven deelnemen.
Art 4: In deze proeven onderscheidt men twee verschillende categorieën; één categorie die voorbehouden wordt voor de cockers en een tweede categorie voor alle andere spaniëlrassen.
Indien de proeven voor deze twee categorieën niet gelijktijdig kunnen gelopen worden dan zal de organisatie bij lottrekking bepalen welke categorie eerst loopt.
Indien er onvoldoende inschrijvingen zijn voor één categorie dan lopen de beide categorieën samen maar dan kan er ook maar één CACT worden toegekend, voor zover de winnende hond blijk heeft gegeven van uitzonderlijke verdiensten.
Art 5 De voorschriften van dit reglement dienen strikt te worden toegepast, vooral voor wat betreft de volgende punten:
Geen enkele eigenaar, voorjager of handler kan van de organisatie eisen dat zijn honden verdeeld worden over meer dan twee wedstrijden, behalve wanneer zij helpers hebben die hun honden in andere wedstrijden of series zouden kunnen voorbrengen.
a) Loopse teven lopen als laatste hond in hun serie.
b) Er zullen geen inschrijvingen meer worden aanvaard na de sluitingsdatum.
c) Geen enkele inschrijving zal terugbetaald worden bij forfait.
d) De organisatie behoudt zich het recht om iedere hond uit te sluiten, zonder opgave van reden. Het inschrijvingsgeld wordt terugbetaald door de organisatie, ook al werd dit aanvankelijk aanvaard.
e) De inschrijvingen zijn enkel geldig wanneer ook alle financiële verplichtingen voldaan zijn voorafgaand aan de wedstrijd.
Art 6: Volgende honden worden niet toegelaten tot de wedstrijden:
agressieve honden, honden met besmettelijke aandoeningen, monorchide & cryptorchide reuen, honden die toebehoren aan personen die uitgesloten werden of lid zijn van verenigingen die niet erkend worden door de leden van het FCI.
Art 7: De honden dienen, op straffe van uitsluiting, tijdig op het appel te verschijnen op de aangeduide plaats van afspraak, en vervolgens constant ter beschikking van de keurmeesters te blijven.
Art 8: De organiserende club behoudt zich het recht voor om de wedstrijden te annuleren en het inschrijfgeld terug over te maken aan de deelnemers.
Art 9: De homologatie van het behaalde resultaat door KMSH kan enkel wanneer er minimum 6 honden per wedstrijd hebben deelgenomen.
Art 10: De verdeling van de honden, keurmeesters en jachtcombinaties over de verschillende wedstrijden en series zal, net zoals de volgorde van de loop, ter plaatse bepaald worden door lottrekking. Voor CACIT-wedstrijden wordt het FCI-reglement gevolgd.
VOORBRENGEN VAN DE HONDEN.
Art 11: Geen enkele hond mag gedurende zijn loop een apparaat of toestel dragen dat de hond op gelijk welke manier kan dwingen of corrigeren. Het dragen van een bel en/of halsband is niet toegelaten.
Art 12:
a)De voorjager dient zich, in alle omstandigheden strikt te houden aan de instructies van de keurmeesters, hij mag enkel in de grootste discretie gebruik maken van de stem of het fluitje.
b) De voorjager zal zich, op straffe van boete of uitsluiting, weerhouden van elke vorm van negatieve commentaar tijdens of na de loop.
Art 13: Bij het begin van de loop wordt aan elke hond één minuut toegekend binnen dewelke het (de) punt(en) kan (kunnen) worden toegekend maar binnen dewelke de fouten, binnen deze minuut gemaakt, niet aangerekend worden.
Art 14: Elke hond zal gedurende minstens 15 minuten beoordeeld worden tijdens zijn eerste loop tenzij deze grote onvolkomenheden vertoont of er uitsluitende fouten begaan worden, de keurmeester kan beslissen een hond langer te laten lopen. Na de eerste ronde hebben de keurmeesters de vrijheid om de honden terug te roepen, zo dikwijls en zo lang ze het nodig achten om een geschikt beeld te krijgen van het spaniëlwerk.
Art 15: De proeven worden gekeurd door twee keurmeesters voor elke serie. In geval van overmacht, kan als tweede keurmeester een assistent fungeren, onder de voorwaarde dat deze persoon voldoende ervaring heeft. De eindbeslissing wordt dan wel genomen door de officiële keurmeester.
Art 16: In de lijn bevinden zich bij voorkeur twee officiële geweren. In het algemeen volgen zij de instructies van de keurmeesters of van de jachtheer. In ieder geval worden zij verzocht op het eerste stuk wild dat toegestaan is, te schieten. De hond zal op ieder stuk dat wordt aangeschoten ingezet worden voor een apport.
Art 17: De honden moeten zoveel als mogelijk lopen in voldoende gevarieerd terrein met voldoende dekking, afhankelijk van de instructies van de jachtheer. De keurmeesters hebben de vrijheid om de honden ook in meer open veld te laten lopen teneinde de africhting van de honden beter te kunnen beoordelen.
Art 18: Kwaliteiten: De keurmeesters moeten vooral de geschiktheid voor het karakteristieke werk eigen aan elk ras beoordelen. Hierbij dient vooral gelet op: intelligentie, het initiatief, het zoekpatroon, de loop van de hond waarbij de juiste afstanden gerespecteerd worden in functie van de draagwijdte van de geweren en afhankelijk van het soort terrein;
de allure en de rastypische stijl, levendig en snel afhankelijk van het ras, met een gepassioneerde en continue actie, het contact met de voorjager, de neus, hetzij op spoor of in de goede wind, het uitwerken van een spoor en de snelheid van uitvoering, het gedrag bij het opvliegen of afspringen van het wild, opgestoten hetzij spontaan of geforceerd, onverstoord door het schot.
Ook moet er gelet worden op de snelheid en de precisie bij de locatie van het aanschotpunt van het wild, doorzettingsvermogen en de volharding bij het nazoeken op aangeschoten wild, de snelheid om dood wild te vatten en de snelheid van het apport alsook de zachtheid in de bek zowel op het terrein als in het water, het uithoudingsvermogen bij de inspanningen en de moed om dekking aan te nemen en om hindernissen te overwinnen.
Art 19: Fouten die leiden tot uitsluiting:
- Te weinig zoekdrang; speciale aandacht dient gegeven aan de uitsluiting van honden die tijdens hun loop blijk geven van te weinig fysieke mogelijkheden, te weinig in de breedte zoeken alsook het gebrek aan jachtpassie, honden die rondlopen in plaats van te jagen.
- Gebrek aan passie tijdens de actie.
- Allure niet eigen aan het ras.
- Onvoldoende neus tonen.
- Schotschuwheid en wildschuwheid.
- Duidelijk gebrek aan intelligentie
- Meermaals wild opstoten buiten bereik van het geweer.
- Meermaals piepen/janken/blaffen, luid geven zoals een lopende hond.
- Weigeren van het apport zowel te land als in het water zelfs voor wild dat door de hond niet werd bewerkt.
- hond die achter wild loopt en niet stopt op bevel van de voorjager.
- hond die fysiek gestopt wordt door de voorjager.
- wild missen dat had moeten opgestoten worden.
- Gehoorzaamheidsfouten.
- Hard in de bek.
Art 20: Honden dienen voorgejaagd in discretie zoals op de praktische jacht. Dirigeren gebeurt bij voorkeur met gebaren, te veel bijsturen, zowel met stem als met de
fluit, wordt eveneens beschouwd als een gehoorzaamheidsfout.
Zowel tijdens de loop van de hond als tijdens het apport moet de voorjager in de buurt van de keurmeester blijven en zijn instructies dienen te worden opgevolgd.
De keurmeester kan tijdens het apport de toestemming geven aan de voorjager om zich te verplaatsen met de hond naar de afschotplaats van het wild, vooral als het stuk aangeschoten werd buiten het zicht van de hond of als de hond het stuk niet bewerkt heeft.
Het apport moet uitgevoerd worden tot aan de voet van de voorjager, zonder onverantwoorde onderbrekingen.
Art 21: Opdat honden zouden kunnen geklasseerd worden dienen zij een correct apport uit te voeren. Ze moeten minstens één punt gescoord hebben tijdens de loop.
Voor de cocker en sussex spaniëls is het niet apporteren van een haas geen uitsluitende fout. Indien hij deze wel apporteert dan wordt dit als positief beschouwd.
Het niet terugvinden van een aangeschoten stuk leidt niet tot uitsluiting voor zover de hond blijk gegeven heeft van voldoende wil om het wild op te zoeken en min of meer het spoor te volgen en uit te werken.
Apport van aangeschoten wild wordt beschouwd als positief.
Wild vatten dat zich vastgezet heeft wordt niet beschouwd als een tekortkoming.
KOUD APPORT
Art 22: Indien door omstandigheden, het onmogelijk is om een warm apport uit te voeren, zal na de run van de hond,overgegaan worden tot een koud apport.
Er zal een nieuwe jachtactie worden opgestart waarbij het wild zal gelegd worden op het terrein maar uit het zicht van de hond op ongeveer 20 à 30 meter. Het terrein zal uitgewerkt worden door de hond alsof het hier een normale jachtactie betrof. Na een schot, zal de hond op het koud stuk gestuurd worden.
De duur van het zoeken heeft geen enkel belang en zal in geen geval in aanmerking genomen worden bij de beoordeling. Zolang de hond voldoende zoekdrang vertoont mag hij doorwerken.
Elk beschikbaar, bejaagbaar wild kan gebruikt worden.
Het gebruikte wild mag niet bevroren zijn.
De organiserende club voorziet bij de aanvang van de wedstrijd voor voldoende dood wild.
KLASSEMENT
Art 23: Om geklasseerd te worden mag de hond geen enkele uitsluitende fout begaan hebben. Om het CACT te behalen moet de hond een perfecte loop uitgevoerd hebben met werk
van uitzonderlijk niveau.
Art 24: Het CQN (Certificat de Qualités Naturelles = Certificaat van Natuurlijke Kwaliteiten) mag enkel gegeven worden aan de honden die uitmuntende natuurlijke kwaliteiten getoond hebben, zelfs al was het apport niet perfect, en minstens één mooi punt gescoord hebben, maar die omwille van trainings- of africhtingsfouten niet kunnen geklasseerd worden.
Art 25: De keurmeesters zullen hun klassement niet enkel baseren op het aantal punten dat elke hond genomen heeft maar vooral op de kwaliteit van deze punten waarbij vooral wordt rekening gehouden met stijl, alsook de natuurlijke kwaliteiten eigen aan het ras. Resultaten behaald op andere wedstrijden, zullen niet in aanmerking genomen worden.
Art 26: Op het einde van elke wedstrijd zullen de keurmeesters de resultaten bekend maken en de gekwalificeerde honden bespreken; voor hun vertrek zullen zij het klassement doorgeven aan de organisatie en hun administratieve taken afhandelen.
2. Voorjaarsveldwedstrijden met CACT
De voorjaarsveldwedstrijden voor spaniëls kunnen ingericht worden vanaf de sluiting der officiële jacht tot en met 15 maart. Het nationale veldwedstrijdreglement is van toepassing. Bij het opgaan van wild kan er, vooral voor het eerste stuk, geschoten worden. Een koud apport wordt uitgevoerd met duif of konijn.
Het CACT kan worden toegekend.
Om werkkampioen te worden kan slechts één CACT behaald op voorjaarswedstrijden in aanmerking worden genomen. De tweede CACT dient steeds behaald op een wedstrijd tijdens het normale jachtseizoen.
3. Amateurveldwedstrijden met CACT
Amateurwedstrijden voor spaniëls kunnen georganiseerd worden met CACT. De resultaten (zeer goed, uitmuntend en CQN) van de wedstrijden voor
amateurs geven toegang tot de werkklasse en/of tot de Belgische en internationale schoonheidstitel.
Voor amateurwedstrijden geldt hetzelfde reglement als voor de nationale wedstrijden maar:
1.met een vol kwartier beurttijd (tenzij onvoldoende presteren of volledig uit de hand gaan)
2.de keurmeesters mogen de voorjager raad geven tijdens de proef
3.een kwalificatie is mogelijk, zelfs met fout(en) maar er moet een punt gemaakt worden.
4.het CQN kan toegekend worden (1 punt maar met een africhtingsfout, voor een hond die zeer goede natuurlijke kwaliteiten bezit).
Om toegekend te worden moet het CACT beantwoorden
aan dezelfde vereisten als in een open wedstrijd;
na het behalen van een CACT kan een hond niet meer deelnemen in de amateursklas.
Addendum:
a) De organisatie zal de keurmeesters voor de sluitingsdatum bekend maken.
b) Voor aanvang van de wedstrijd legt de verplicht aanwezige Belgische keurmeester, het protocol uit aan de aanwezige buitenlandse keurmeester(s) en aan de officiële geweren.
c) Tijdens een loop is GSM-gebruik door keurmeesters en voorjagers verboden, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden.
d) De veiligheid van alle aanwezigen en de honden moet te allen tijde gegarandeerd zijn. Eventueel moet er, in samenspraak met de organisatie en de jachtrechthouder van terrein gewisseld worden.
e) Er is maximum 1 toeschouwer, mits toestemming van de organisatie, keurmeester & voorjager, per hond toegelaten.
f) Bij een eventuele barrage is de Belgische keurmeester steeds voorzitter van de jury.
g) Als een club een Amateurveldwedstrijd organiseert, al dan niet met CACT zal deze wedstrijd verplicht door minimum één Belgische keurmeester gekeurd worden.
h) De verantwoordelijke Belgische keurmeester zal voor aanvang van de wedstrijd mededelen op welke wildsoorten de wedstrijd die dag zal gehouden worden.
i) Het is tijdens de wedstrijd niet toegelaten om opnames te maken.
Ook niet voor persoonlijk gebruik. Dit bij straffe van uitsluiting.
De organisatie kan iemand aanstellen om opnames te maken voor clubgebruik.
In geval van betwisting van de interpretatie, is de Nederlandse tekst bindend.
Wijzigingen voorstel Sectie 2C 20/03/2022.
AdD : 15/04/2022
CC : 17/11/2022
Union Cynologique Royal Saint Hubert
Règlement National des Epreuves pour Spaniels (FCI groupe VII) de Chasse
Catégories:
1.Field Trial national avec CACT
2.Concours de printemps avec CACT
3.Field Trial amateur avec CACT
1: Règlement national des épreuves pour Spaniel avec CACT
Art 1: Ces épreuves ont pour but de mettre en valeur les reproducteurs d'élite qui se seront signalés par leurs qualités de nez, de style, d'allure, d'endurance, de dispositions à recevoir et à garder un dressage poussé et susceptibles d'engendrer d'autres trialers et surtout de nombreux chiens de chasse de tout premier ordre.
Art 2: Ces épreuves sont caractérisées par le fait qu'elles peuvent se dérouler seulement en époque de chasse ouverte, sur gibier naturel et avec gibier abattu pour chaque chien au cours de son tour d'épreuve.
Aucun Field Trial, au printemps ou en automne ne pourra être couru sur du gibier autre que naturel. Par gibier naturel, il faut entendre du gibier né dans la nature ou encore du gibier lâché en fonction des dates déterminées par la législation de la chasse.
ORGANISATION
Art 3: Ne peuvent prendre part aux concours que les chiens de race pure, inscrits à des livres d'origines reconnus par la FCI.
Art 4: Dans les épreuves deux catégories séparées sont prévues, l'une où prendront part aux concours les Cockers, l'autre où participeront toutes les autres races de Spaniels. Si les épreuves des deux catégories ne peuvent pas se dérouler en même temps, le comité organisateur tirera au sort l'ordre de leur succession.
S’il n’y a pas assez d’inscription dans une des catégories, tous les spaniels pourront concourir ensemble dans un même Field Trial mais un seul CACT pourra être attribué pour autant que le chien gagnant soit de mérite exceptionnel.
Art 5: Les prescriptions de ce règlement seront rigoureusement appliquées, en particulier en ce qui concerne les points suivants:
Aucun propriétaire, dresseur ou conducteur ne pourra exiger de la société organisatrice que ses chiens soient répartis dans plus de deux concours ou de deux séries, à moins qu'il n'ait un aide pouvant présenter en son nom dans d'autres concours ou séries.
a) les chiennes en folie courent en dernier lieu.
b) aucun engagement ne sera accepté après la clôture des engagements
c) aucun engagement ne sera remboursé en cas de forfait.
d) L’organisation se réserve le droit d’exclure du concours tous chiens, sans devoir donner aucune raison. Les frais d’inscriptions seront remboursés par l’organisation même après les avoir acceptés.
e) Les engagements ne seront valables qu'accompagnés de leur redevance d'inscription avant le concours.
Art 6: Ne seront pas admis les chiens méchants, les chiens atteints de maladie contagieuse , les mâles monorchide ou cryptorchide, les chiens appartenant à des personnes disqualifiées, ou faisant partie de sociétés ou clubs non reconnus par les membres de la FCI.
Art 7: Les chiens devront se trouver, sous peine d'exclusion, présents à l'appel qui sera fait au lieu du rendez-vous, et être ensuite constamment tenus à la disposition des juges.
Art 8: La société organisatrice se réserve le droit de supprimer le concours en remboursant les
engagements.
Art 9: L'homologation des résultats par la SRSH ne sera effective que si l'épreuve comporte au moins six chiens participants par série.
Art 10: La répartition des chiens, des juges et des conducteurs sera faite sur place par tirage au sort, ainsi que l'ordre de passage sera fait par tirage au sort sur place.
Pour les épreuves avec CACIT, les règles de la FCI sont respectées.
PRESENTATION DES CHIENS
Art 11: Aucun chien ne pourra porter, pendant sa présentation, d'appareil coercitif. Le grelot, la clochette et le collier ne sont pas autorisé.
Art 12:
a)Le conducteur devra, en toute circonstance, se conformer aux indications des juges, il ne devra faire usage de la voix et du sifflet qu'avec la plus grande discrétion.
b) Le conducteur ne peut pas donner des commentaires négatifs pendant ou après une présentation, sous peine d’amende ou de disqualification.
Art 13: En début de parcours il sera accordé 1 minute de détente pendant laquelle le ou les points pris seront acquis, tandis que les fautes commises ne compteront pas.
Art 14: A moins qu'un chien ne présente des insuffisances évidentes, ou des fautes comportant l'élimination, il sera examiné pendant au moins 15 minutes. Le juge peut décider de laisser courir le chien plus longtemps.
Après le premier tour, le juge aura la faculté de rappeler les chiens aussi souvent et aussi longtemps qu'il le jugera convenable.
Art 15: Les épreuves devront être jugées par deux juges pour chaque série. En cas de force majeure, il sera accepté d'utiliser un assistant (aide) à la place du deuxième juge, à condition que celui-ci soit réellement expérimenté, la décision restant dans ce cas acquis au seul juge.
Art 16:Auprès du juge, devront se trouver de préférence deux fusils officiels. En général, les tireurs devront suivre les dispositions données par les juges ou par le titulaire du droit de chasse. En tout cas, il leur est accordé d’abattre le premier gibier autorisé qui se lève. Sur chaque pièce abattue, le chien sera envoyé au rapport.
Art 17: Les chiens doivent courir autant que possible sur terrain suffisamment touffu et varié. Faculté est réservée au juge de les faire courir aussi sur terrain découvert pour mieux en contrôler le dressage.
Art 18: Qualités:
Le juge devra considérer les aptitudes et les caractéristiques de travail, propres à chaque race. En outre, il devra considérer: l'intelligence, l’initiative, la quête de juste ampleur en relation
à la portée du fusil et au genre de terrain, l'allure et le style typique de la race, vive et rapide suivant la race, l'action passionnée et continuelle, le contact du chien avec son conducteur, le nez soit sur piste ou à bon vent, la prise de piste et la vitesse de l'action, le comportement à l'envol et à
la fuite du gibier, soit levé spontanément, soit forcé, indifférence au coup de fusil.
Même sur gibier non "travaillé" par le chien, l'attention au coup de fusil, la promptitude et la précision dans la localisation du point de chute du gibier, l'endurance à la recherche du gibier blessé , la rapidité à saisir le gibier mort, le rapport rapide et avec la dent douce, tant sur le terrain que dans l'eau, l'endurance aux efforts, le courage en affrontant les obstacles.
Art 19: Les défauts entraînant l'élimination:
-Absence de quête. Une attention particulière sert a apportée à l'élimination des chiens manquant d'envergure dans leur quête témoignant par là de manque de moyens physiques et de manque de passion. On veillera à ne pas confondre les chiens qui ne font que galoper avec ceux qui chassent vraiment.
- Manque d'action passionnée.
- Allure non propre à la race
- Insuffisance de nez
- Peur du coup de fusil et du gibier
- Défaut notoire d'intelligence
- Faire lever, à plusieurs reprises, du gibier au-delà de la portée du fusil
- Aboyer plusieurs fois, gémir, émettre des grincements, ou donner de la voix avec insistance comme un chien courant
- Refus de rapport, soit sur le terrain ou dans l'eau, même pour le gibier non travaillé par le chien mais non touché par d’autres chiens
- Le chien qui poursuit le gibier et n’arrête pas sur l’ordre du conducteur.
- Le chien qui est arrêté physiquement par le conducteur.
- Le chien qui a passé le gibier qui aurait dù être remonté puis levé.
- Défaut d'obéissance
- Rapport avec dent dure.
Art 20: Les chiens doivent être conduits discrètement, comme ils le sont généralement à la chasse, dirigés de préférence d'un signe, les ordres trop fréquents, tant à la voix qu'au sifflet, seront comptés comme faute d'obéissance.
Pendant la quête et le rapport, le conducteur doit rester auprès du juge pour en suivre les dispositions. Le juge a la faculté d'accorder au conducteur de conduire le chien près de l'endroit de chute du gibier, si celui-ci a été abattu lorsque le chien ne travaillait pas, ou bien hors de la vue du chien.
Le rapport doit être effectué jusqu'aux pieds du conducteur sans interruption injustifiée.
Art 21: En tout cas, pour que le chien puisse être classé, il devra rapporter correctement. Il devra aussi travailler et prendre un point au moins sur une pièce de gibier. Le rapport du lièvre n’est pas exigé pour les Cockers et Sussex Spaniels, tandis que le rapport
exécuté est considéré comme une note méritoire.
Pour tous les chiens, le défaut de rapport d’un gibier blessé n'entraîne pas l’élimination, si le chien l'a au moins essayé, prouvant qu'il a trouvé la piste et qu'il l'a suivie plus ou moins longuement. Le rapport du gibier blessé est considéré comme une note méritoire.
Happer le gibier immobile n'est pas une note déméritoire.
RAPPORT A FROID
Art 22: Si, en raison des circonstances, il est impossible d'effectuer un rapport chaud, un rapport froid sera effectué après la course du chien.
Une nouvelle action de chasse sera lancée dans laquelle le gibier sera placé sur la propriété mais hors de vue du chien à environ 20 à 30 mètres.
Le terrain sera travaillé par le chien comme s'il s'agissait d'une action de chasse normale. Après un tir, le chien sera envoyé au gibier froid.
La durée de la recherche est sans importance et ne sera en aucun cas prise en compte dans l'évaluation. Tant que le chien montre une envie suffisante de chercher, il peut continuer à travailler.
Tout gibier disponible et chassable peut être utilisé.
Le gibier ne peut pas être congelé.
Le club organisateur prévoit suffisamment de gibier mort en début du concours.
CLASSEMENT
Art 23: Pour être classé dans les prix, aucune faute éliminatoire ne peut être admise. Pour obtenir le CACT, le chien doit avoir accompli une présentation parfaite avec un travail de niveau exceptionnel.
Art 24: Le CQN (Certificat de Qualités Naturelles) peut être attribué seulement aux chiens possédants d'excellentes qualités naturelles ayant pris un bon point, même si le rapport n'est pas parfait, et qui n'ont pas été classés par faute de dressage ou d'entraînement.
Art 25: Les juges baseront leur classement non seulement sur le nombre de points que chaque chien aura pris, mais surtout sur la qualité de ces points et tiendront compte du style, de l’allure et des autres qualités naturelles inhérentes à la race. Les résultats obtenus dans d’autres concours ne seront pas pris en compte.
Art 26: A la fin du concours, les juges devront annoncer les résultats et donneront les commentaires des chiens classés. Ils remettront le classement aux organisateurs et rempliront leurs tâches administratives avant leur départ.
2. Concours de printemps avec CACT
Les concours de printemps pour spaniels peuvent être organisés à partir de la fermeture de la chasse jusqu’au 15 mars. Le règlement national est en vigueur. On tire un coup de fusil quand le gibier se lève ; surtout pour la première pièce. Rapport à froid avec pigeon ou lapin.
Le CACT peut être attribué.
Pour le championnat de travail seulement un CACT de printemps compte ; le deuxième CACT doit être obtenu pendant la saison de chasse normale.
3. Field Trial Amateur avec CACT
Des concours d’amateur pour spaniels peuvent être organisés avec CACT. Les résultats (très bon, excellent et CQN) des épreuves en amateur donnent accès à la classe travail en expo et/ou aux titres de champion de beauté belge et International.
Le règlement pour les concours nationaux est en vigueur mais :
1.A moins que le chien ne présente des insuffisances évidentes, ou des fautes comportant l'élimination, il sera examiné pendant au moins 15 minutes.
2.Les juges peuvent donner des conseils aux conducteurs pendant l’épreuve.
3.Un qualificatif peut être attribué même avec des fautes, mais le chien doit avoir pris un point.
4.Le CQN peut être attribué (1 point mais avec une faute éliminatoire de dressage, pour un chien qui a montré de très bonnes qualités naturelles.)
Pour attribuer le CACT, le parcours doit être du même niveau que dans un concours ouvert.
Quand un chien a obtenu un CACT il ne peut plus participer en catégorie amateur.
Addendum:
En cas de litige dans l’interprétation, le règlement Néerlandais fait foi.
Proposition Section 2C, 20 mars 2022
KR : 17/11/2022
Koninklijke Kynologische Unie Sint Hubertus
Nationaal Reglement van Veldwedstrijden voor Spaniëls (FCI-groep VIII) jacht
Categorie:
1.Nationaal kampioenschap veldwedstrijd met CACT
2.Voorjaarsveldwedstrijden met CACT
3.Amateurveldwedstrijden met CACT
1: Nationaal reglement van veldwedstrijden voor spaniëls met toekenning van CACT
Art 1: deze proeven hebben tot doel om de honden te selecteren die als fokdier kunnen worden bestempeld door hun kwaliteiten van neus, stijl, uithouding, doorzettingsvermogen en die door hun vatbaarheid om een doorgedreven training te ondergaan, geschikt zijn om voor de komende generaties andere grote trialers en vooral talrijke jachthonden van uitzonderlijke kwaliteit voort te brengen.
Art 2: Deze proeven worden gekenmerkt door het feit dat ze enkel gedurende het jachtseizoen kunnen worden ingericht op natuurlijk wild dat geschoten wordt gedurende de loop van elke hond tijdens de proef. Geen enkele veldwedstrijd, zowel in het voorjaar als in het najaar, zal mogen gelopen worden onder wild dat niet natuurlijk is. Onder natuurlijk wild wordt verstaan wild dat in de natuur geboren is of dat werd uitgezet volgens de geldende jachtwetgeving.
ORGANISATIE
Art 3: Enkel honden die ingeschreven zijn in een stamboek dat erkend wordt door het FCI mogen aan deze proeven deelnemen.
Art 4: In deze proeven onderscheidt men twee verschillende categorieën; één categorie die voorbehouden wordt voor de cockers en een tweede categorie voor alle andere spaniëlrassen.
Indien de proeven voor deze twee categorieën niet gelijktijdig kunnen gelopen worden dan zal de organisatie bij lottrekking bepalen welke categorie eerst loopt.
Indien er onvoldoende inschrijvingen zijn voor één categorie dan lopen de beide categorieën samen maar dan kan er ook maar één CACT worden toegekend, voor zover de winnende hond blijk heeft gegeven van uitzonderlijke verdiensten.
Art 5 De voorschriften van dit reglement dienen strikt te worden toegepast, vooral voor wat betreft de volgende punten:
Geen enkele eigenaar, voorjager of handler kan van de organisatie eisen dat zijn honden verdeeld worden over meer dan twee wedstrijden, behalve wanneer zij helpers hebben die hun honden in andere wedstrijden of series zouden kunnen voorbrengen.
a) Loopse teven lopen als laatste hond in hun serie.
b) Er zullen geen inschrijvingen meer worden aanvaard na de sluitingsdatum.
c) Geen enkele inschrijving zal terugbetaald worden bij forfait.
d) De organisatie behoudt zich het recht om iedere hond uit te sluiten, zonder opgave van reden. Het inschrijvingsgeld wordt terugbetaald door de organisatie, ook al werd dit aanvankelijk aanvaard.
e) De inschrijvingen zijn enkel geldig wanneer ook alle financiële verplichtingen voldaan zijn voorafgaand aan de wedstrijd.
Art 6: Volgende honden worden niet toegelaten tot de wedstrijden:
agressieve honden, honden met besmettelijke aandoeningen, monorchide & cryptorchide reuen, honden die toebehoren aan personen die uitgesloten werden of lid zijn van verenigingen die niet erkend worden door de leden van het FCI.
Art 7: De honden dienen, op straffe van uitsluiting, tijdig op het appel te verschijnen op de aangeduide plaats van afspraak, en vervolgens constant ter beschikking van de keurmeesters te blijven.
Art 8: De organiserende club behoudt zich het recht voor om de wedstrijden te annuleren en het inschrijfgeld terug over te maken aan de deelnemers.
Art 9: De homologatie van het behaalde resultaat door KMSH kan enkel wanneer er minimum 6 honden per wedstrijd hebben deelgenomen.
Art 10: De verdeling van de honden, keurmeesters en jachtcombinaties over de verschillende wedstrijden en series zal, net zoals de volgorde van de loop, ter plaatse bepaald worden door lottrekking. Voor CACIT-wedstrijden wordt het FCI-reglement gevolgd.
VOORBRENGEN VAN DE HONDEN.
Art 11: Geen enkele hond mag gedurende zijn loop een apparaat of toestel dragen dat de hond op gelijk welke manier kan dwingen of corrigeren. Het dragen van een bel en/of halsband is niet toegelaten.
Art 12:
a)De voorjager dient zich, in alle omstandigheden strikt te houden aan de instructies van de keurmeesters, hij mag enkel in de grootste discretie gebruik maken van de stem of het fluitje.
b) De voorjager zal zich, op straffe van boete of uitsluiting, weerhouden van elke vorm van negatieve commentaar tijdens of na de loop.
Art 13: Bij het begin van de loop wordt aan elke hond één minuut toegekend binnen dewelke het (de) punt(en) kan (kunnen) worden toegekend maar binnen dewelke de fouten, binnen deze minuut gemaakt, niet aangerekend worden.
Art 14: Elke hond zal gedurende minstens 15 minuten beoordeeld worden tijdens zijn eerste loop tenzij deze grote onvolkomenheden vertoont of er uitsluitende fouten begaan worden, de keurmeester kan beslissen een hond langer te laten lopen. Na de eerste ronde hebben de keurmeesters de vrijheid om de honden terug te roepen, zo dikwijls en zo lang ze het nodig achten om een geschikt beeld te krijgen van het spaniëlwerk.
Art 15: De proeven worden gekeurd door twee keurmeesters voor elke serie. In geval van overmacht, kan als tweede keurmeester een assistent fungeren, onder de voorwaarde dat deze persoon voldoende ervaring heeft. De eindbeslissing wordt dan wel genomen door de officiële keurmeester.
Art 16: In de lijn bevinden zich bij voorkeur twee officiële geweren. In het algemeen volgen zij de instructies van de keurmeesters of van de jachtheer. In ieder geval worden zij verzocht op het eerste stuk wild dat toegestaan is, te schieten. De hond zal op ieder stuk dat wordt aangeschoten ingezet worden voor een apport.
Art 17: De honden moeten zoveel als mogelijk lopen in voldoende gevarieerd terrein met voldoende dekking, afhankelijk van de instructies van de jachtheer. De keurmeesters hebben de vrijheid om de honden ook in meer open veld te laten lopen teneinde de africhting van de honden beter te kunnen beoordelen.
Art 18: Kwaliteiten: De keurmeesters moeten vooral de geschiktheid voor het karakteristieke werk eigen aan elk ras beoordelen. Hierbij dient vooral gelet op: intelligentie, het initiatief, het zoekpatroon, de loop van de hond waarbij de juiste afstanden gerespecteerd worden in functie van de draagwijdte van de geweren en afhankelijk van het soort terrein;
de allure en de rastypische stijl, levendig en snel afhankelijk van het ras, met een gepassioneerde en continue actie, het contact met de voorjager, de neus, hetzij op spoor of in de goede wind, het uitwerken van een spoor en de snelheid van uitvoering, het gedrag bij het opvliegen of afspringen van het wild, opgestoten hetzij spontaan of geforceerd, onverstoord door het schot.
Ook moet er gelet worden op de snelheid en de precisie bij de locatie van het aanschotpunt van het wild, doorzettingsvermogen en de volharding bij het nazoeken op aangeschoten wild, de snelheid om dood wild te vatten en de snelheid van het apport alsook de zachtheid in de bek zowel op het terrein als in het water, het uithoudingsvermogen bij de inspanningen en de moed om dekking aan te nemen en om hindernissen te overwinnen.
Art 19: Fouten die leiden tot uitsluiting:
- Te weinig zoekdrang; speciale aandacht dient gegeven aan de uitsluiting van honden die tijdens hun loop blijk geven van te weinig fysieke mogelijkheden, te weinig in de breedte zoeken alsook het gebrek aan jachtpassie, honden die rondlopen in plaats van te jagen.
- Gebrek aan passie tijdens de actie.
- Allure niet eigen aan het ras.
- Onvoldoende neus tonen.
- Schotschuwheid en wildschuwheid.
- Duidelijk gebrek aan intelligentie
- Meermaals wild opstoten buiten bereik van het geweer.
- Meermaals piepen/janken/blaffen, luid geven zoals een lopende hond.
- Weigeren van het apport zowel te land als in het water zelfs voor wild dat door de hond niet werd bewerkt.
- hond die achter wild loopt en niet stopt op bevel van de voorjager.
- hond die fysiek gestopt wordt door de voorjager.
- wild missen dat had moeten opgestoten worden.
- Gehoorzaamheidsfouten.
- Hard in de bek.
Art 20: Honden dienen voorgejaagd in discretie zoals op de praktische jacht. Dirigeren gebeurt bij voorkeur met gebaren, te veel bijsturen, zowel met stem als met de
fluit, wordt eveneens beschouwd als een gehoorzaamheidsfout.
Zowel tijdens de loop van de hond als tijdens het apport moet de voorjager in de buurt van de keurmeester blijven en zijn instructies dienen te worden opgevolgd.
De keurmeester kan tijdens het apport de toestemming geven aan de voorjager om zich te verplaatsen met de hond naar de afschotplaats van het wild, vooral als het stuk aangeschoten werd buiten het zicht van de hond of als de hond het stuk niet bewerkt heeft.
Het apport moet uitgevoerd worden tot aan de voet van de voorjager, zonder onverantwoorde onderbrekingen.
Art 21: Opdat honden zouden kunnen geklasseerd worden dienen zij een correct apport uit te voeren. Ze moeten minstens één punt gescoord hebben tijdens de loop.
Voor de cocker en sussex spaniëls is het niet apporteren van een haas geen uitsluitende fout. Indien hij deze wel apporteert dan wordt dit als positief beschouwd.
Het niet terugvinden van een aangeschoten stuk leidt niet tot uitsluiting voor zover de hond blijk gegeven heeft van voldoende wil om het wild op te zoeken en min of meer het spoor te volgen en uit te werken.
Apport van aangeschoten wild wordt beschouwd als positief.
Wild vatten dat zich vastgezet heeft wordt niet beschouwd als een tekortkoming.
KOUD APPORT
Art 22: Indien door omstandigheden, het onmogelijk is om een warm apport uit te voeren, zal na de run van de hond,overgegaan worden tot een koud apport.
Er zal een nieuwe jachtactie worden opgestart waarbij het wild zal gelegd worden op het terrein maar uit het zicht van de hond op ongeveer 20 à 30 meter. Het terrein zal uitgewerkt worden door de hond alsof het hier een normale jachtactie betrof. Na een schot, zal de hond op het koud stuk gestuurd worden.
De duur van het zoeken heeft geen enkel belang en zal in geen geval in aanmerking genomen worden bij de beoordeling. Zolang de hond voldoende zoekdrang vertoont mag hij doorwerken.
Elk beschikbaar, bejaagbaar wild kan gebruikt worden.
Het gebruikte wild mag niet bevroren zijn.
De organiserende club voorziet bij de aanvang van de wedstrijd voor voldoende dood wild.
KLASSEMENT
Art 23: Om geklasseerd te worden mag de hond geen enkele uitsluitende fout begaan hebben. Om het CACT te behalen moet de hond een perfecte loop uitgevoerd hebben met werk
van uitzonderlijk niveau.
Art 24: Het CQN (Certificat de Qualités Naturelles = Certificaat van Natuurlijke Kwaliteiten) mag enkel gegeven worden aan de honden die uitmuntende natuurlijke kwaliteiten getoond hebben, zelfs al was het apport niet perfect, en minstens één mooi punt gescoord hebben, maar die omwille van trainings- of africhtingsfouten niet kunnen geklasseerd worden.
Art 25: De keurmeesters zullen hun klassement niet enkel baseren op het aantal punten dat elke hond genomen heeft maar vooral op de kwaliteit van deze punten waarbij vooral wordt rekening gehouden met stijl, alsook de natuurlijke kwaliteiten eigen aan het ras. Resultaten behaald op andere wedstrijden, zullen niet in aanmerking genomen worden.
Art 26: Op het einde van elke wedstrijd zullen de keurmeesters de resultaten bekend maken en de gekwalificeerde honden bespreken; voor hun vertrek zullen zij het klassement doorgeven aan de organisatie en hun administratieve taken afhandelen.
2. Voorjaarsveldwedstrijden met CACT
De voorjaarsveldwedstrijden voor spaniëls kunnen ingericht worden vanaf de sluiting der officiële jacht tot en met 15 maart. Het nationale veldwedstrijdreglement is van toepassing. Bij het opgaan van wild kan er, vooral voor het eerste stuk, geschoten worden. Een koud apport wordt uitgevoerd met duif of konijn.
Het CACT kan worden toegekend.
Om werkkampioen te worden kan slechts één CACT behaald op voorjaarswedstrijden in aanmerking worden genomen. De tweede CACT dient steeds behaald op een wedstrijd tijdens het normale jachtseizoen.
3. Amateurveldwedstrijden met CACT
Amateurwedstrijden voor spaniëls kunnen georganiseerd worden met CACT. De resultaten (zeer goed, uitmuntend en CQN) van de wedstrijden voor
amateurs geven toegang tot de werkklasse en/of tot de Belgische en internationale schoonheidstitel.
Voor amateurwedstrijden geldt hetzelfde reglement als voor de nationale wedstrijden maar:
1.met een vol kwartier beurttijd (tenzij onvoldoende presteren of volledig uit de hand gaan)
2.de keurmeesters mogen de voorjager raad geven tijdens de proef
3.een kwalificatie is mogelijk, zelfs met fout(en) maar er moet een punt gemaakt worden.
4.het CQN kan toegekend worden (1 punt maar met een africhtingsfout, voor een hond die zeer goede natuurlijke kwaliteiten bezit).
Om toegekend te worden moet het CACT beantwoorden
aan dezelfde vereisten als in een open wedstrijd;
na het behalen van een CACT kan een hond niet meer deelnemen in de amateursklas.
Addendum:
a) De organisatie zal de keurmeesters voor de sluitingsdatum bekend maken.
b) Voor aanvang van de wedstrijd legt de verplicht aanwezige Belgische keurmeester, het protocol uit aan de aanwezige buitenlandse keurmeester(s) en aan de officiële geweren.
c) Tijdens een loop is GSM-gebruik door keurmeesters en voorjagers verboden, tenzij in uitzonderlijke omstandigheden.
d) De veiligheid van alle aanwezigen en de honden moet te allen tijde gegarandeerd zijn. Eventueel moet er, in samenspraak met de organisatie en de jachtrechthouder van terrein gewisseld worden.
e) Er is maximum 1 toeschouwer, mits toestemming van de organisatie, keurmeester & voorjager, per hond toegelaten.
f) Bij een eventuele barrage is de Belgische keurmeester steeds voorzitter van de jury.
g) Als een club een Amateurveldwedstrijd organiseert, al dan niet met CACT zal deze wedstrijd verplicht door minimum één Belgische keurmeester gekeurd worden.
h) De verantwoordelijke Belgische keurmeester zal voor aanvang van de wedstrijd mededelen op welke wildsoorten de wedstrijd die dag zal gehouden worden.
i) Het is tijdens de wedstrijd niet toegelaten om opnames te maken.
Ook niet voor persoonlijk gebruik. Dit bij straffe van uitsluiting.
De organisatie kan iemand aanstellen om opnames te maken voor clubgebruik.
In geval van betwisting van de interpretatie, is de Nederlandse tekst bindend.
Wijzigingen voorstel Sectie 2C 20/03/2022.
AdD : 15/04/2022
CC : 17/11/2022
Union Cynologique Royal Saint Hubert
Règlement National des Epreuves pour Spaniels (FCI groupe VII) de Chasse
Catégories:
1.Field Trial national avec CACT
2.Concours de printemps avec CACT
3.Field Trial amateur avec CACT
1: Règlement national des épreuves pour Spaniel avec CACT
Art 1: Ces épreuves ont pour but de mettre en valeur les reproducteurs d'élite qui se seront signalés par leurs qualités de nez, de style, d'allure, d'endurance, de dispositions à recevoir et à garder un dressage poussé et susceptibles d'engendrer d'autres trialers et surtout de nombreux chiens de chasse de tout premier ordre.
Art 2: Ces épreuves sont caractérisées par le fait qu'elles peuvent se dérouler seulement en époque de chasse ouverte, sur gibier naturel et avec gibier abattu pour chaque chien au cours de son tour d'épreuve.
Aucun Field Trial, au printemps ou en automne ne pourra être couru sur du gibier autre que naturel. Par gibier naturel, il faut entendre du gibier né dans la nature ou encore du gibier lâché en fonction des dates déterminées par la législation de la chasse.
ORGANISATION
Art 3: Ne peuvent prendre part aux concours que les chiens de race pure, inscrits à des livres d'origines reconnus par la FCI.
Art 4: Dans les épreuves deux catégories séparées sont prévues, l'une où prendront part aux concours les Cockers, l'autre où participeront toutes les autres races de Spaniels. Si les épreuves des deux catégories ne peuvent pas se dérouler en même temps, le comité organisateur tirera au sort l'ordre de leur succession.
S’il n’y a pas assez d’inscription dans une des catégories, tous les spaniels pourront concourir ensemble dans un même Field Trial mais un seul CACT pourra être attribué pour autant que le chien gagnant soit de mérite exceptionnel.
Art 5: Les prescriptions de ce règlement seront rigoureusement appliquées, en particulier en ce qui concerne les points suivants:
Aucun propriétaire, dresseur ou conducteur ne pourra exiger de la société organisatrice que ses chiens soient répartis dans plus de deux concours ou de deux séries, à moins qu'il n'ait un aide pouvant présenter en son nom dans d'autres concours ou séries.
a) les chiennes en folie courent en dernier lieu.
b) aucun engagement ne sera accepté après la clôture des engagements
c) aucun engagement ne sera remboursé en cas de forfait.
d) L’organisation se réserve le droit d’exclure du concours tous chiens, sans devoir donner aucune raison. Les frais d’inscriptions seront remboursés par l’organisation même après les avoir acceptés.
e) Les engagements ne seront valables qu'accompagnés de leur redevance d'inscription avant le concours.
Art 6: Ne seront pas admis les chiens méchants, les chiens atteints de maladie contagieuse , les mâles monorchide ou cryptorchide, les chiens appartenant à des personnes disqualifiées, ou faisant partie de sociétés ou clubs non reconnus par les membres de la FCI.
Art 7: Les chiens devront se trouver, sous peine d'exclusion, présents à l'appel qui sera fait au lieu du rendez-vous, et être ensuite constamment tenus à la disposition des juges.
Art 8: La société organisatrice se réserve le droit de supprimer le concours en remboursant les
engagements.
Art 9: L'homologation des résultats par la SRSH ne sera effective que si l'épreuve comporte au moins six chiens participants par série.
Art 10: La répartition des chiens, des juges et des conducteurs sera faite sur place par tirage au sort, ainsi que l'ordre de passage sera fait par tirage au sort sur place.
Pour les épreuves avec CACIT, les règles de la FCI sont respectées.
PRESENTATION DES CHIENS
Art 11: Aucun chien ne pourra porter, pendant sa présentation, d'appareil coercitif. Le grelot, la clochette et le collier ne sont pas autorisé.
Art 12:
a)Le conducteur devra, en toute circonstance, se conformer aux indications des juges, il ne devra faire usage de la voix et du sifflet qu'avec la plus grande discrétion.
b) Le conducteur ne peut pas donner des commentaires négatifs pendant ou après une présentation, sous peine d’amende ou de disqualification.
Art 13: En début de parcours il sera accordé 1 minute de détente pendant laquelle le ou les points pris seront acquis, tandis que les fautes commises ne compteront pas.
Art 14: A moins qu'un chien ne présente des insuffisances évidentes, ou des fautes comportant l'élimination, il sera examiné pendant au moins 15 minutes. Le juge peut décider de laisser courir le chien plus longtemps.
Après le premier tour, le juge aura la faculté de rappeler les chiens aussi souvent et aussi longtemps qu'il le jugera convenable.
Art 15: Les épreuves devront être jugées par deux juges pour chaque série. En cas de force majeure, il sera accepté d'utiliser un assistant (aide) à la place du deuxième juge, à condition que celui-ci soit réellement expérimenté, la décision restant dans ce cas acquis au seul juge.
Art 16:Auprès du juge, devront se trouver de préférence deux fusils officiels. En général, les tireurs devront suivre les dispositions données par les juges ou par le titulaire du droit de chasse. En tout cas, il leur est accordé d’abattre le premier gibier autorisé qui se lève. Sur chaque pièce abattue, le chien sera envoyé au rapport.
Art 17: Les chiens doivent courir autant que possible sur terrain suffisamment touffu et varié. Faculté est réservée au juge de les faire courir aussi sur terrain découvert pour mieux en contrôler le dressage.
Art 18: Qualités:
Le juge devra considérer les aptitudes et les caractéristiques de travail, propres à chaque race. En outre, il devra considérer: l'intelligence, l’initiative, la quête de juste ampleur en relation
à la portée du fusil et au genre de terrain, l'allure et le style typique de la race, vive et rapide suivant la race, l'action passionnée et continuelle, le contact du chien avec son conducteur, le nez soit sur piste ou à bon vent, la prise de piste et la vitesse de l'action, le comportement à l'envol et à
la fuite du gibier, soit levé spontanément, soit forcé, indifférence au coup de fusil.
Même sur gibier non "travaillé" par le chien, l'attention au coup de fusil, la promptitude et la précision dans la localisation du point de chute du gibier, l'endurance à la recherche du gibier blessé , la rapidité à saisir le gibier mort, le rapport rapide et avec la dent douce, tant sur le terrain que dans l'eau, l'endurance aux efforts, le courage en affrontant les obstacles.
Art 19: Les défauts entraînant l'élimination:
-Absence de quête. Une attention particulière sert a apportée à l'élimination des chiens manquant d'envergure dans leur quête témoignant par là de manque de moyens physiques et de manque de passion. On veillera à ne pas confondre les chiens qui ne font que galoper avec ceux qui chassent vraiment.
- Manque d'action passionnée.
- Allure non propre à la race
- Insuffisance de nez
- Peur du coup de fusil et du gibier
- Défaut notoire d'intelligence
- Faire lever, à plusieurs reprises, du gibier au-delà de la portée du fusil
- Aboyer plusieurs fois, gémir, émettre des grincements, ou donner de la voix avec insistance comme un chien courant
- Refus de rapport, soit sur le terrain ou dans l'eau, même pour le gibier non travaillé par le chien mais non touché par d’autres chiens
- Le chien qui poursuit le gibier et n’arrête pas sur l’ordre du conducteur.
- Le chien qui est arrêté physiquement par le conducteur.
- Le chien qui a passé le gibier qui aurait dù être remonté puis levé.
- Défaut d'obéissance
- Rapport avec dent dure.
Art 20: Les chiens doivent être conduits discrètement, comme ils le sont généralement à la chasse, dirigés de préférence d'un signe, les ordres trop fréquents, tant à la voix qu'au sifflet, seront comptés comme faute d'obéissance.
Pendant la quête et le rapport, le conducteur doit rester auprès du juge pour en suivre les dispositions. Le juge a la faculté d'accorder au conducteur de conduire le chien près de l'endroit de chute du gibier, si celui-ci a été abattu lorsque le chien ne travaillait pas, ou bien hors de la vue du chien.
Le rapport doit être effectué jusqu'aux pieds du conducteur sans interruption injustifiée.
Art 21: En tout cas, pour que le chien puisse être classé, il devra rapporter correctement. Il devra aussi travailler et prendre un point au moins sur une pièce de gibier. Le rapport du lièvre n’est pas exigé pour les Cockers et Sussex Spaniels, tandis que le rapport
exécuté est considéré comme une note méritoire.
Pour tous les chiens, le défaut de rapport d’un gibier blessé n'entraîne pas l’élimination, si le chien l'a au moins essayé, prouvant qu'il a trouvé la piste et qu'il l'a suivie plus ou moins longuement. Le rapport du gibier blessé est considéré comme une note méritoire.
Happer le gibier immobile n'est pas une note déméritoire.
RAPPORT A FROID
Art 22: Si, en raison des circonstances, il est impossible d'effectuer un rapport chaud, un rapport froid sera effectué après la course du chien.
Une nouvelle action de chasse sera lancée dans laquelle le gibier sera placé sur la propriété mais hors de vue du chien à environ 20 à 30 mètres.
Le terrain sera travaillé par le chien comme s'il s'agissait d'une action de chasse normale. Après un tir, le chien sera envoyé au gibier froid.
La durée de la recherche est sans importance et ne sera en aucun cas prise en compte dans l'évaluation. Tant que le chien montre une envie suffisante de chercher, il peut continuer à travailler.
Tout gibier disponible et chassable peut être utilisé.
Le gibier ne peut pas être congelé.
Le club organisateur prévoit suffisamment de gibier mort en début du concours.
CLASSEMENT
Art 23: Pour être classé dans les prix, aucune faute éliminatoire ne peut être admise. Pour obtenir le CACT, le chien doit avoir accompli une présentation parfaite avec un travail de niveau exceptionnel.
Art 24: Le CQN (Certificat de Qualités Naturelles) peut être attribué seulement aux chiens possédants d'excellentes qualités naturelles ayant pris un bon point, même si le rapport n'est pas parfait, et qui n'ont pas été classés par faute de dressage ou d'entraînement.
Art 25: Les juges baseront leur classement non seulement sur le nombre de points que chaque chien aura pris, mais surtout sur la qualité de ces points et tiendront compte du style, de l’allure et des autres qualités naturelles inhérentes à la race. Les résultats obtenus dans d’autres concours ne seront pas pris en compte.
Art 26: A la fin du concours, les juges devront annoncer les résultats et donneront les commentaires des chiens classés. Ils remettront le classement aux organisateurs et rempliront leurs tâches administratives avant leur départ.
2. Concours de printemps avec CACT
Les concours de printemps pour spaniels peuvent être organisés à partir de la fermeture de la chasse jusqu’au 15 mars. Le règlement national est en vigueur. On tire un coup de fusil quand le gibier se lève ; surtout pour la première pièce. Rapport à froid avec pigeon ou lapin.
Le CACT peut être attribué.
Pour le championnat de travail seulement un CACT de printemps compte ; le deuxième CACT doit être obtenu pendant la saison de chasse normale.
3. Field Trial Amateur avec CACT
Des concours d’amateur pour spaniels peuvent être organisés avec CACT. Les résultats (très bon, excellent et CQN) des épreuves en amateur donnent accès à la classe travail en expo et/ou aux titres de champion de beauté belge et International.
Le règlement pour les concours nationaux est en vigueur mais :
1.A moins que le chien ne présente des insuffisances évidentes, ou des fautes comportant l'élimination, il sera examiné pendant au moins 15 minutes.
2.Les juges peuvent donner des conseils aux conducteurs pendant l’épreuve.
3.Un qualificatif peut être attribué même avec des fautes, mais le chien doit avoir pris un point.
4.Le CQN peut être attribué (1 point mais avec une faute éliminatoire de dressage, pour un chien qui a montré de très bonnes qualités naturelles.)
Pour attribuer le CACT, le parcours doit être du même niveau que dans un concours ouvert.
Quand un chien a obtenu un CACT il ne peut plus participer en catégorie amateur.
Addendum:
- L’organisation annonce les juges avant la date de clôture.
- Avant le début du concours, un juge belge présence obligatoire, explique le protocole au juges étrangers et aux fusils officiels.
- Pendant une épreuve, l’utilisation du GSM par les juges et les conducteurs est interdite sauf en cas de circonstances exceptionnelles.
- La sécurité de toutes les personnes présentes et des chiens doit être garantie à tout moment. Si nécessaire, on peut changer de terrain, en consultant l’organisation et le titulaire des droits de chasse.
- Maximum 1 spectateur par chien est autorisé.
- En cas de barrage, le juge belge préside toujours le jury.
- Si un club organise une compétition amateure en campagne, avec ou sans CACT, cette compétition sera jugée par au moins un juge belge.
- Le juge belge responsable annoncera avant le début de la compétition sur quelle espèce de gibier la compétition aura lieu ce jour-là.
- Il est interdit de faire des enregistrements, video, photots, pendant la compétition.
Pas même pour un usage personnel. Ceci sous peine d'exclusion.
L'organisation peut nommer quelqu'un pour faire des enregistrements à l'usage du club.
En cas de litige dans l’interprétation, le règlement Néerlandais fait foi.
Proposition Section 2C, 20 mars 2022